Het was op een gure najaarsnacht omstreeks de beginjaren zeventig. Laura en ik woonden toen boven opa en oma op de Hoogdorperweg. We lagen in diepe rust, toen we opa hoorde roepen:”Dick, Dick ze zitten in je auto”. Nog half slapend stapte ik mijn bed uit en ging de slaapkamer uit en kwam op de overloop. Opa stond boven aan de trap, aangekleed en met zijn onafscheidelijke pet op zijn hoofd. “Dick, kom gauw, er zitten mannen in je auto”. We hadden toen der tijd een gele Citroën 2CV of te wel een gele eend.
De auto stond voor het huis langs de Hoogdorperweg geparkeerd. Dus ik snel de trap af en via de voordeur naar buiten, het pad naar de weg op en daarna toch enigszins voorzichtig loerend in mijn eend. Er was niemand te bekennen, niet in de auto en ook was er niemand te zien op de Hoogdorperweg. Terug het huis weer in, waar opa zenuwachtig op mij stond te wachten. “Opa, ik denk dat u het niet goed gezien heeft, want ik heb echt niemand gezien”. “Dick, ik weet het zeker, ze zaten echt in je auto. Ik zag de auto bewegen!”
Opa ging weer de kamer in, maar niet naar bed. Hij zei dat hij niet kon slapen en nam weer plaats in de luie stoel, die vlakbij de TV stond. De stoel waarin hij altijd zat om naar de TV te kijken, met zijn neus er boven op en het geluid altijd snoeihard. Dat noopte mij om regelmatig “belangstellend” naar beneden te gaan, met als doel om ongemerkt het geluid wat te dimmen. Dat werkte meestal een half uurtje en dan konden Laura en ik weer “meegenieten” van het tv-programma waar opa en oma naar zaten te kijken. Maar op dit tijstip was er geen TV en opa zat lekker te pruimen en had alle tijd om mijn eend in de gaten te houden. Er brandde geen licht alleen de vlam van de oliekachel flikkerde, die in de hoek van de kamer stond.
Ik wenste opa welterusten, ondanks dat hij nog geen aanstalten maakte om naast Moes te kruipen. Nog geen 10 minuten later, stond opa weer beneden aan de trap. “Dick, Dick, ze zijn er weer”. Ik lag nog op scherp, dus vloog mijn bed uit, de slaapkamer uit en rende rechtstreeks naar het raam in de keuken. Gooide het raam open en wierp onmiddellijk een blik naar mijn eend. En weer helemaal niemand te zien, geen mens te bekennen. Vervolgens ben ik naar beneden gegaan, waar opa op mij stond te wachten. Samen zijn we naar buiten gegaan en naar de auto gelopen. Maar nog steeds was opa ervan overtuigd dat er mensen in mijn eend hadden gezeten, want hij had de auto duidelijk heen en weer zien gaan. Terug in de kamer ben ik naast hem gaan zitten en we keken samen naar buiten, door de balastore, die ’s avonds en ’s nachts altijd was neergelaten. Een balastore is een papieren vouwgordijn om de zon te weren, met horizontale dunne openingen(spleetjes) waar je nog een beetje doorheen kon kijken. Dus ik keek, net als opa, ook door die spleetjes het nachtelijk duister in en zag tot mijn verbazing de eend ook bewegen. Wat was namelijk het geval? Mijn ogen dwaalden door de spleetjes van de balastore, waardoor het leek of ik naar vertraagde filmbeelden zat te kijken met een effect of alles er achter bewoog. Voeg daarbij de bewegende schaduwen op de balastore, veroorzaakt door de flikkerende vlam van de oliekachel, en het raadsel was compleet.
Ik heb mijn poging om het opa uit te leggen gestaakt, omdat hij nog steeds van alles zag bewegen en terecht!
Moes was inmiddels ook wakker geworden wist niet half hoe zij zich moest verontschuldigen voor die gekke ouwe man!